Deze analyses vormden de basis voor een recente publicatie die tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de toekomst van de Nederlandse industrie richting 2050 is besproken. Bedrijven hebben te maken met onevenredig hoge energiekosten, die de overheid deels zou kunnen compenseren, net als in onze buurlanden gebeurt. Ook is het zaak afvang en opslag van CO₂ flink op te voeren door veel meer lege gasvelden onder de Noordzee te benutten.
Paper 'Nederlandse industrie: Sterke uitgangspositie, maar geen garantie voor de toekomst'
Rondetafelgesprek Tweede Kamer
Dat betoogde Johannes Bollen, senior econoom bij TNO Vector, onlangs tegenover leden van de Vaste Commissie voor Klimaat en Groene Groei van de Tweede Kamer. De commissie had een rondetafelgesprek belegd over het onderwerp ‘Integrale visie op de toekomst van de Nederlandse industrie richting 2050’.
Rem op verduurzaming
Johannes noemt een gelijk speelveld in de EU cruciaal voor onze industrie. In de ons omringende landen subsidieert de overheid de elektriciteitsprijs, waardoor onze industrie oneerlijke concurrentie heeft. De hoge elektriciteitskosten maken het omschakelen naar schonere productie duur. En dat zet een rem op de gewenste verduurzaming.

“Zonder gelijke prikkels verschuiven investeringen en productie naar locaties met minder strikte milieu- en klimaatregels en lagere energiekosten. Dan breekt het Nederlandse deel van de EU-waardeketens, neemt de import door EU van buiten de EU toe (met hogere CO₂-footprint en extra transport), en betalen wij meer voor dezelfde producten.”
Johannes Bollen - Senior Econoom bij TNO Vector
Niet schoner, wel armer
“Zonder gelijke prikkels verschuiven investeringen en productie naar locaties met minder strikte milieu- en klimaatregels en lagere energiekosten. Dan breekt het Nederlandse deel van de EU-waardeketens, neemt de import door EU van buiten de EU toe (met hogere CO₂-footprint en extra transport), en betalen wij meer voor dezelfde producten. Klimaatwinst blijft uit, terwijl kennis, banen en belastingopbrengsten hier verdwijnen. De wereld stoot uiteindelijk dan meer CO₂ uit; Nederland wordt er wel armer van.”
Compenseren levert winst op
Het vertrek van energie-intensieve industrie kan ons land al snel een procent bbp kosten, oftewel tien miljard euro per jaar. Daar tegenover staat dat het compenseren van de industrie voor de hoge elektriciteitsprijzen relatief weinig kost maar een veelvoud oplevert. TNO pleit daarom voor subsidie van € 50 per megawattuur. Volgens de rekensom die Johannes en zijn collega's hebben gemaakt, voorkomt elke euro compensatie zes tot zeven euro aan bbp-verlies en gemiste belastingopbrengsten.
“We hebben berekend dat €50 per MWh steun, vijf jaar lang, ruim €0,6 miljard per jaar kost en de elektriciteitsprijs voor de industrie ‘on par’ zet met de buurlanden. Dat maakt ook de businesscase voor elektrificatie interessant. Het stimuleert bedrijven over te stappen van fossiele op duurzame productieprocessen. Winst op twee fronten.”
Infrastructuur voor transport waterstof en CO2
Wel moeten de randvoorwaarden voor deze transitie volgens hem op orde zijn. Hij noemt met name het zorgen voor een adequate infrastructuur in samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven. Die biedt bedrijven de mogelijkheid te verduurzamen door vervuilende brand- en grondstoffen te vervangen door, het liefst groene, waterstof. Een voorbeeld van zo’n infrastructuur is de beoogde Delta Rhine Corridor, een grootschalig project om buisleidingen voor het transport van waterstof en CO2 tussen het Rotterdamse havengebied en Duitse industrieclusters. Waterstof en CO2-afvang en -opslag (CCS) zijn onontbeerlijk voor een gezonde en schone industrie in de naaste toekomst.

“Blauwe waterstof is hier een transitiebrandstof en CCS een transitietechnologie, gestimuleerd door de overheid maar wel met strenge voorwaarden en duidelijkheid wanneer de regeling moet zijn afgebouwd.”
Johannes Bollen - Senior Econoom bij TNO Vector
Verduurzaming industrie faciliteren
“De overheid moet de fossiele industrie faciliteren om verduurzaming te realiseren. Dat is indertijd met de aanleg van windmolenparken op de Noordzee ook gebeurd. Dan heb je het over infrastructuur die zorgt dat er voldoende bedrijven worden aangesloten, en een subsidieprogramma die de meerkosten afdicht om duurzame technologieën te installeren. Zo los je ook het kip-ei probleem van waterstof op. Je stelt bedrijven in staat geleidelijk blauwe waterstof (geproduceerd uit aardgas met CO₂-afvang), te vervangen door groene. Op termijn kan dat kosteneffectief. Blauwe waterstof is hier een transitiebrandstof en CCS een transitietechnologie, gestimuleerd door de overheid maar wel met strenge voorwaarden en duidelijkheid wanneer de regeling moet zijn afgebouwd.”
Negatieve emissies via CO-opslag belonen
CO₂- en waterstofinfrastructuur versnelt de verduurzaming van de chemie. Primair via het verduurzamen van de bestaande waterstof als grondstof in raffinage en chemie. Zolang groene waterstof schaars en duur is, schonen we de huidige waterstofproductie op met CO₂-afvang en -opslag (blauw), met omschakeling naar groen zodra volumes en prijzen dat toelaten. Er staan twee grote projecten op stapel, Aramis en Porthos, om dat mogelijk te maken. Hoe omvangrijk deze projecten ook zijn, volgens Johannes moet er nog een grote schep bovenop.
“Je hebt het dan over negatieve emissietechnologie. Het afvangen en opslaan van CO2 is een stimulans voor de industrie hun uitstoot richting nul te brengen. Die ontwikkeling zou de overheid financieel meer mogen ondersteunen. Het Europese Emissiehandelssysteem ETS voorziet, behalve CO2-opslag door fossiele energiegebruikers, niet in het belonen van de industrie voor negatieve emissies. Daar moeten we serieus over nadenken.”