Rapport 'Het Nederlandse investeringsgat'
De uitkomst: €187 miljard verdeeld over kennis en kapitaal
TNO schat dat het verhogen van de bbp-groei naar ongeveer 1,5% in 2035 ten minste €187 miljard aan additionele investeringen in onderzoek en kapitaal vereist. Daarvan betreft ongeveer €87 miljard R&D-investeringen en €100 miljard kapitaalinvesteringen. De berekening laat ook zien dat de baten van investeringen in R&D over de tijd toenemen en uiteindelijk hoger zijn dan de kosten: het structureel harder laten groeien van R&D-investeringen in Nederland blijft rendabel tot ten minste 2050 – de horizon van de berekening van TNO.
Verschillende schattingen investeringsgat en effecten van investeringen in R&D
RaboResearch heeft op eigen initiatief eveneens een schatting gemaakt van het Nederlandse investeringsgat. Hoewel de uitkomsten van TNO en RaboResearch uiteenlopen (€187 miljard versus €151 miljard), liggen ze qua ordegrootte dicht bij elkaar. Het verschil in omvang wordt vooral verklaard door het gebruik van een ander basisscenario en een andere berekening van het rendement (“bang-for-the-buck”) van investeringen in R&D. Het kernresultaat – de geschatte elasticiteit tussen R&D-investeringen en bbp – is in beide studies nagenoeg gelijk en sluit aan bij wat in de internationale literatuur wordt gevonden.
Hoe werkt zo'n berekening?
Er zijn verschillende manieren waarop de omvang van het investeringsgat kan worden berekend. TNO heeft gekozen voor een econometrische benadering gebaseerd op een semi-endogeen groeimodel. Centraal hierin staat de relatie tussen investeringen en productiviteit, om vervolgens economische groei te bepalen. In deze context betekent dit dat economische groei het resultaat is van onder andere investeringen in kennisontwikkeling (ook in mensen) en de toepassing daarvan (ook in machines voor productie). Daarnaast is die groei begrensd en wordt de omvang ervan mede bepaald door overige karakteristieken van een economie zoals de omvang van de beroepsbevolking en handelsbetrekkingen met andere landen. En als laatste impliceert dit dat langjarige groei een constante stroom aan investeringen vereist.
Methodologische beperkingen
De huidige state of the art in econometrische modellen kent zeker nog zijn beperkingen. Bestaande modellen (dus ook het model dat TNO heeft gebruikt) kunnen de effecten van investeringen in kennis, kapitaal en randvoorwaarden niet volledig gezamenlijk schatten – dus inclusief hun onderlinge afhankelijkheden en versterkende werking. De randvoorwaarden (zoals arbeidsmarkt, ruimte en energie-infrastructuur) worden doorgaans beschouwd als gegeven, terwijl ze in werkelijkheid sterk meebepalen of investeringen daadwerkelijk productiviteitsgroei opleveren.
Uit de berekeningen blijkt dat het met alléén extra uitgaven aan R&D niet mogelijk is om te komen tot de gewenste economische groei van 1,5%. Deze uitgaven moeten tot tenminste 2035 worden aangevuld met investeringen in kapitaal. De berekening van TNO laat zien dat de baten van investeringen in kapitaal de kosten overstijgen, maar dat het rendement van kapitaalinvesteringen lager ligt dan dat van investeringen in kennis en innovatie. Toch zijn ook investeringen in kapitaal belangrijk: zonder extra machines, gebouwen, computers, software, vervoersmiddelen en infrastructuur kan de additionele kennis simpelweg niet worden ‘toegepast’ en wordt dus geen groei van het bbp gecreëerd.
Waarom niet meer R&D?
TNO heeft de omvang van de uitgaven aan R&D zo geschat dat deze nooit meer dan 3% van het bbp zullen bedragen - in lijn met de ‘Lissabon-doelstelling’ die de Nederlandse overheid heeft omarmd. Daarbij is – in lijn met het gemiddelde over de afgelopen jaren – uitgegaan van een ‘basisscenario’ met een R&D-intensiteit van rond 2,3% van het bbp tot 2030. Maar naar verwachting bij ongewijzigd beleid en als gevolg van teruglopende publieke R&D-uitgaven daalt deze richting 2% in 2030 (TNO, 2025). Om voor die verwachte daling te compenseren is in de berekeningen € 9 miljard à 11 miljard extra aan R&D uitgaven ‘begroot’.
Noot: De R&D-intensiteit wordt in de analyse overigens niet opgevoerd tot voorbij 3% van het bbp; het is voor het Nederlandse innovatiesysteem namelijk al een enorme uitdaging gebleken om 3% te halen, en het is bovendien niet zeker dat het innovatiesysteem zo’n additionele impuls wel kan absorberen.**
Geld alleen is niet genoeg: ook randvoorwaarden zijn cruciaal
Voor de noodzakelijke economische groei zijn we sterk afhankelijk van productiviteitsgroei. Dat vereist niet alleen investeringen in kennisontwikkeling én in de toepassing daarvan. Het betekent ook dat de randvoorwaarden om succesvol te kunnen ondernemen moeten worden ingevuld. Denk bijvoorbeeld aan netcongestie, de hoge energietarieven, schaarse ruimte, gebrek aan (technisch) talent, regeldruk, etc.
Het wegwerken van ‘achterstallig onderhoud’ in onze economie is essentieel om productiviteitswinst daadwerkelijk te realiseren en om ons voor te bereiden op de economie van morgen. Er is daarbij een sterke wederzijdse afhankelijkheid: als we de randvoorwaarden niet adresseren en invullen, zijn investeringen in kennisontwikkeling en kapitaal niet of tenminste veel minder effectief; en als we niet investeren in de ontwikkeling en toepassing van kennis zijn we niet in staat om de randvoorwaarden op orde te brengen en te houden. Met andere woorden: de uitvoering van beleid om knelpunten op te lossen en ons voor te bereiden op de toekomst is net zo goed essentieel als het vergroten van de (publieke) investeringen in R&D.
Lees meer in het rapport Nederlandse R&D-uitgaven: naar 3% van het bbp in 2030 en bijlagen.
* Zie: www.tno.nl.
** De Nederlandse R&D-intensiteit schommelt al meer dan 50 jaar tussen de 1,6% en 2,3% bbp. Daarnaast heeft Nederland een relatief kennis-extensieve sectorstructuur, wat een deel van de achterstand ten opzichte van andere landen verklaart.





