Hoge Nederlandse energiekosten vragen om een beleidsomslag
De Groningse gasbel was decennialang een kernelement van het Nederlandse, enigszins afgedekte en wat onbewuste, industriebeleid. De grote eigen gaswinning en de hieruit voortkomende lage energieprijzen steunden het nationale vestigingsklimaat, waarin energie-intensieve bedrijven aangetrokken en behouden werden. Op deze prijsconcurrentie heeft zich, mede door de afbouw van gaswinning, een omslag voorgedaan. Volgens recente berekeningen liggen de gebruikersprijzen van elektriciteit in Duitsland, Frankrijk en België nu 15% tot 60% lager dan in Nederland. Ook de handelsprijzen van gas liggen beduidend lager in de VS, Duitsland en het Europese gemiddelde. Dat zijn significante verschillen voor internationaal opererende bedrijven die investeringsbeslissingen nemen op basis van energiekosten.
Dergelijke prijsverschillen ontstaan niet enkel door de algemene productie- en importkosten en de afbouw van Groninger gaswinning, maar ook door beleidskeuzes. Vrijstellingen van belastingen en heffingen, verlagingen van netwerkkosten en indirecte kostencompensaties door overheden aan gebruikers spelen een belangrijke rol. Blijven prijsverschillen van 15% tot 60% bestaan doordat buurlanden hun energieprijzen subsidiëren, dan versnelt dit de verdienstelijking van de Nederlandse economie en de structurele krimp van de energie-intensieve industrie door verplaatsing naar het buitenland. Overigens geven Nederlandse netbeheerders aan tot 2040 bijna 200 miljard euro te moeten investeren in nieuwe elektriciteitsinfrastructuur op land en op zee. De netwerkkosten zullen de komende jaren verdubbelen. De beleidslogica is nu dat zulke investeringen in netverzwaring net doorberekend worden in het gebruikerstarief: er komt dus nog een forse rekening aan.
Nederland staat voor een nieuw vraagstuk: hoe een nieuw zelfbewust industriebeleid te voeren, zoals onze buurlanden en Europese lidstaten al langer gewend zijn? We kunnen lang stilstaan bij het inzicht dat een land dat bekend stond om zijn pijlers goedkope energie en aantrekkelijk fiscaal klimaat zich opnieuw moet uitvinden, nu die zwakker worden. Positief is dat Nederland kan sturen op een aantrekkelijk vestigingsklimaat via een moderner comparatief voordeel, noem het een pijler, namelijk de hoge kwaliteit van de digitale infrastructuur, de digitale dekking en connectiviteit en de digitale vaardigheden van de bevolking. Tegelijkertijd zijn voor digitalisering (AI…) de komende jaren vele miljarden euro’s aan investeringen in de duurzame elektriciteitsinfrastructuur en opwekking nodig. Bij de huidige beleidsinsteek worden die ook doorgerekend in het gebruikerstarief.
De financieringsvorm van zulke investeringen en de verdeling van de kosten tussen bedrijven, huishoudens en overheden worden dan kernvragen. De financieringsvorm van noodzakelijke elektriciteitsnetinvesteringen voor toekomstig concurrentievermogen is belangwekkend, omdat ze de structurele productiviteit verhogen en huidige restricties van een overvol stroomnet verminderen, maar de dagelijkse kosten van gebruikers kunnen laten oplopen. De verdeling van kosten is belangrijk omdat dit direct het vestigingsklimaat in Nederland raakt, vanwege de gevolgen voor het level playing field van internationaal opererende bedrijven met het buitenland, en de portemonnee van alle burgers.
Gelet op de enorme investeringsopgave is het wenselijk naar nieuwe beleidsmanieren van ‘afrekenen’ te kijken. Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft de onafhankelijke bevoegdheid om de nettarieven voor gebruikers vast te stellen. Maar in het IBO-rapport Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur hintten ambtenaren op enige aanpassingen zoals tarieven voor invoeders. De ACM is door het kabinet om advies gevraagd op dit onderwerp. Daarbij kwam de aanbeveling om de investeringskosten eerlijker te verdelen onder de gebruikers, namelijk meer naar de gebruikers van de toekomst. Gelet op het investeringskarakter is dit eerlijker – ik zeg ook efficiënter - en leidt tot een lastenverlichting voor de huidige generaties gebruikers. Ook kwamen er opties op tafel om de investeringskosten voor netwerkbeheerders en de doorberekening van gebruikerskosten aan bepaalde bedrijven en huishoudens te compenseren via overheidssubsidies. Minister Hermans verlengde bij de Voorjaarsnota in dit verband de Indirecte Kosten Compensatie voor ETS-rechten, bedoeld voor producenten in de stroom-intensieve industrie die actief zijn op internationale markten – een logisch besluit. Tot slot is er de wens om investeringen in het net en de netwerkkosten (meer te gaan) te delen met het buitenland, omdat omliggende landen via hun import baat hebben bij deze energie investeringen.
Het grappige is dat Nederland hiermee in eerste instantie niet zozeer uitgedaagd wordt om een nieuw zelfbewust industriepolitiek te voeren. De gevraagde beleidsomslag is bovenal om beter onderbouwd economisch beleid te voeren, namelijk verdergaand beredeneerd vanuit ‘de gebruiker betaalt’ en level playing field. De hoge Nederlandse energiekosten vragen om een beleidsomslag, maar de eerste stap is in zicht.