Subsidie voor innovatie bij Nederlandse bedrijven: de cijfers
20 miljard euro. Zoveel zou de Nederlandse overheid van 2021 tot en met 2025 investeren in grootschalige investeringsprojecten en programma’s die op de lange termijn zorgen voor economische groei. Maar onlangs werd abrupt de handrem aangetrokken. Het Nationaal Groeifonds staat momenteel on hold en het is onduidelijk wat er met dit programma gaat gebeuren.
Het is tekenend voor de discussie in ons land over de manier waarop R&D moet worden aangejaagd in Nederland. Want we hebben een probleem: we gaven in 2022 in Nederland slechts 2,3 procent van het bbp uit aan R&D. Dit is beduidend minder dan Duitsland (3,1 procent) en België (3,4 procent). En ver onder de 3-procent-doelstelling waar alle EU-landen, dus ook Nederland, al in het jaar 2000 mee akkoord gingen.
Subsidies voor R&D van bedrijven niet eerlijk?
Wat opvalt: discussies over R&D-financiering zijn in ons land al snel beladen. ‘Een veelgehoord argument is dat subsidies voor private R&D niet eerlijk zijn. Daaruit blijkt wel dat de focus heel erg ligt op hoe efficiënt zo’n uitgave is. Maar het helpt niet om er op die manier naar te kijken’, vindt Marcel de Heide.
Als econoom die bij TNO Vector onderzoek doet naar innovatiebeleid, besloot hij om de emoties even buiten beschouwing te laten. En puur op basis van economische theorie meer duidelijkheid te geven over welke rol subsidies voor private R&D spelen bij het versterken van innovatievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven.
Effect R&D-subsidie pas na langere tijd duidelijk
‘Het lastige is dat je niet precies kunt uitrekenen wat elke euro aan R&D-subsidie uiteindelijk oplevert’, licht hij toe. ‘Er spelen veel onzekerheden bij innovatietrajecten, waardoor niet elk R&D-traject tot de gewenste resultaten leidt. En meestal wordt het effect pas op de langere termijn duidelijk. Na een jaar of tien bijvoorbeeld.’
Precies genoeg subsidie geven is onmogelijk
Bedrijven maken hun eigen afwegingen om te bepalen hoeveel ze aan R&D willen uitgeven. Als de overheid aanbiedt om een deel van de uitgaven op zich te nemen, werkt dat uiteraard drempelverlagend. Daarbij weet de overheid niet of een bedrijf sowieso al bereid was om de uitdaging aan te gaan en een groot deel van de R&D-uitgaven op zich te nemen. Of dat een R&D-project pas dankzij de subsidiemogelijkheid als een serieuze optie in beeld is gekomen.
‘In wezen is elke subsidie voor R&D meer dan het bedrag waarmee je een bedrijf had kunnen overhalen’, geeft De Heide aan. ‘Dat kan heel veel te veel zijn, maar het kan ook een heel klein beetje te veel zijn. Dat verklaart ook waarom je in Nederland regelmatig tijdens discussies hoort dat die subsidies niet eerlijk zijn. Maar exact genoeg geven? Dat is onmogelijk. Je kunt namelijk niet bepalen welk bedrag er precies nodig is om een bedrijf over te halen om een R&D-project op te starten.’
R&D-subsidie zorgt voor aanvullend onderzoek en innovatiekracht
Een ander punt dat volgens De Heide in de huidige discussie onderbelicht blijft, is het feit dat R&D-subsidies sowieso extra private uitgaven uitlokken. ‘Als bedrijven een gedeelte van de subsidie gebruiken om een deel van de al door hen geplande eigen investering niet te doen, zie je regelmatig dat ze dat extra geld vervolgens gebruiken voor aanvullend R&D-onderzoek dat anders nooit van de grond was gekomen. Ook hier is het overigens niet mogelijk om vooraf precies uit te rekenen hoe groot dit effect zal zijn. Aan de andere kant is het zeker niet vergezocht om te veronderstellen dat die additionele uitgaven tot additionele innovaties en dus tot meer innovatiekracht leiden.’
Nederland heeft innovatiekracht nodig om concurrerend te blijven
‘En meer innovatiekracht is precies wat we op dit moment in ons land hard nodig hebben’, benadrukt hij. ‘Op veel vlakken moeten we qua kennis een enorme versnelling maken om ook op de langere termijn concurrerend te blijven. Daarbij helpt het niet als Nederland zich bij R&D-uitgaven blind blijft staren op een zo efficiënt mogelijk subsidiebeleid. Dat heeft alleen maar een remmende werking, terwijl we nu juist veel meer geholpen zijn bij een beleid dat bedrijven extra aanspoort om meer aan R&D te doen. En dan niet tijdelijk, maar continu, want innovatie is niet iets wat je tijdelijk kunt aanjagen en dat daarna vanzelf door blijft gaan.’
Focus op effectiviteit van de ‘innovatiepremie’
Hoewel het niet meer dan logisch lijkt om bij overheidsuitgaven te kijken hoe efficiënt dat geld wordt besteed, is De Heide tot de conclusie gekomen dat er bij R&D-uitgaven andere aspecten spelen die zwaarder wegen. ‘Het gaat er niet zozeer om hoe efficiënt een uitgave voor R&D is, want daar kun je eindeloos over blijven discussiëren, maar hoe effectief die uitgave is. Met een focus op effectiviteit krijg je heel andere gesprekken en kom je tot andere besluiten. Daarbij zou ik voor willen stellen om de medefinanciering van R&D-uitgaven door de overheid voortaan geen subsidie meer te noemen, maar een innovatiepremie. Want dat is wat het feitelijk gezien ook is.’
Voor economen die nog wat meer de diepte in willen: voor ESB heeft Marcel de Heide een paper geschreven. Hierin visualiseert hij waarom het zo lastig is om de efficiëntie van het door de overheid meefinancieren van private R&D te bepalen.